1. Teneinde de houdbaarheid op lange termijn van de bedrijfspensioenvoorziening te waarborgen, verplichten de lidstaten elke IBPV als bedoeld in artikel 15, lid 1, die op hun grondgebied geregistreerd is of een vergunning heeft verkregen, te allen tijde te beschikken over een voldoende beschikbare solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, die ten minste gelijk is aan hetgeen in deze richtlijn als vereiste is gesteld.
2. De beschikbare solvabiliteitsmarge bestaat uit het vermogen van de IBPV dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de immateriële bestanddelen, met inbegrip van:
a) | het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wanneer de IBPV de vorm van een onderlinge waarborgmaatschappij aanneemt, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de rekeningen van de leden van die waarborgmaatschappij, die aan alle volgende criteria voldoen:
|
b) | de (wettelijke of vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan; |
c) | de overgedragen winst of het overgedragen verlies, na aftrek van de uit te keren dividenden, en |
d) | voor zover het nationale recht zulks toestaat: de op de balans opgenomen winstreserves, wanneer deze kunnen worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en wanneer zij niet beschikbaar zijn gesteld voor uitkering aan deelnemers en pensioengerechtigden. |
De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door de IBPV worden gehouden.
3. De lidstaten kunnen bepalen dat de beschikbare solvabiliteitsmarge ook kan bestaan uit:
a) | het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge naargelang welk bedrag het laagst is, waarvan niet meer dan 25 % in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, mits bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan, in geval van faillissement of beëindiging van de IBPV, de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip uitstaande schulden zijn voldaan; |
b) | effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan de onder a) bedoelde, ten belope van maximaal 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is, voor het totaal van dergelijke effecten en van de onder a) vermelde achtergestelde leningen, mits deze aan de volgende voorwaarden voldoen:
Voor de toepassing van punt a) moeten achtergestelde leningen tevens voldoen aan de volgende voorwaarden:
|
4. Op een met bewijzen gestaafd verzoek van de IBPV aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met instemming van deze bevoegde autoriteit kan de beschikbare solvabiliteitsmarge ook bestaan uit:
a) | in geval van niet-zillmeren of in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt, het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten; |
b) | latente netto reserves die voortvloeien uit de waardering van de activa, voor zover deze latente netto reserves geen uitzonderlijk karakter hebben; |
c) | de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt, tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is. |
Het onder a) bedoelde bedrag mag echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen de kapitalen voor levensverzekering en bedrijfspensioenvoorziening en de wiskundige voorzieningen voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is. Dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen.